Er was eens een klein meisje...dat Rozemarijntje heette. Ze woonde op een grote boerderij, met heel veel dieren. Als Rozemarijntje met haar papa en mama op stap ging, droeg ze altijd een wit wollen jasje. De mensen in de stad kenden Rozemarijntje wel en zeiden tegen elkaar: 'Kijk, daar gaat Rozemarijntje met haar papa en mama. Ze heeft haar mooie jasje weer aan!' Rozemarijntje was best een beetje trots op haar mooie jasje, want mama had gezegd dat ze wel een prinsesjes leek.
Op een dag toen ze weer met haar mama mee mocht naar de stad, zei ze: 'Mama, waarom heb ik niet ook een mooi wit wollen mutsje bij mijn jasje? Dat zou ik zo graag willen.' Mama plaagde haar een beetje en zei: 'Ja, hoor eens Rozemarijntje, dat weet ik ook niet. Ga dat maar eens aan de grote bonte koe vragen.'
Rozemarijntje ging naar de grote bonte koe en vroeg: 'Zeg Bontje, kun jij me zeggen hoe ik een wit wollen mutsje kan krijgen bij mijn witte wollen jasje?'
'Moeh, Moeh', zei Bonte de koe, 'ik kan je wel heerlijke gezonde melk geven, maar ik kan je niet zeggen hoe je een wit wollen mutsje kan krijgen. Vraag het maar aan de zwarte kip, die weet het misschien wel. Moeh, moeh, moeh.'
Rozemarijntje ging naar de zwarte kip en vroeg: 'Kipje, kun je mij ook zeggen hoe ik een wit wollen mutsje kan krijgen bij mijn witte wollen jasje?' 'Tok, tok, tok', zei Zwartje de kip, 'ik kan je wel lekkere eitjes geven, maar ik kan je niet zeggen hoe je een wit wollen mutsje kan krijgen. Vraag het maar eens aan Flapoor het Konijn.'
Rozemarijntje ging naar Konijn Flapoor: 'Zeg Flapoor, kun je mij zeggen hoe ik een wit wollen mutsje kan krijgen bij mijn witten wollen jasje?'
'Snuf, snuf', zei Flapoor, 'ik kan wel voor je huppelen, maar ik kan je niet zeggen hoe je een wit wollen mutsje kan krijgen. Vraag het maar aan Bles het Paard, die weet het misschien wel.'
Rozemarijntje ging naar Bles het Paard en vroeg: 'Zeg Bles, kun je mij zeggen hoe ik een wit wollen mutsje kan krijgen bij mijn witte wollen jasje?'
'Hi, hi, hi', zei het paard, 'ik kan je wel met de wagen naar de stad brengen, maar ik kan je niet zeggen hoe je een wit wollen mutsje kan krijgen. Vraag het maar aan Mekmek het Schaap, die weet het misschien wel!' Rozemarijntje ging naar Mekmek het Schaap en vroeg: 'Zeg, lieve Mekmek, kun jij me zeggen hoe ik een wit wollen mutsje kan krijgen bij mijn witte wollen jasje?'
'Ja, Rozemarijntje, dat weet ik wel', zei het schaap. 'Je mag wel een stukje van mijn dikke wollen vacht hebben, want ik krijg toch weer een nieuwe jas als de winter komt. Ga maar naar de schaapherder en vraag hem een stukje van mijn vacht voor een witte wollen muts.'
Rozemarijntje ging naar de schaapherder en vroeg: 'Schaapherder, mag ik een stukje van de jas van het schaap voor een witte wollen muts?'
'Als ik het schaap zijn vacht ga scheren, krijg je er een stukje van', zei de schaapherder.
Toen het buiten warm begon te worden, werd het schaap geschoren en kreeg Rozemarijntje een mooi stuk van de vacht. Ze bracht het naar haar mama. Die spon de wol en breide toen een prachtige muts. Met haar muts op liep Rozemarijntje naar het schaap en zei: 'Dank je wel, lieve Mekmek, voor mijn mooie witte wollen mutsje.'
(Uit: EIJGENRAAM, L. (2018). Baker sprookjes. (1e ed.). Christofoor)